Winter

Koud en kaal en de luchten grijs,
Veel wind en vaak ook regen.
Gevolgd daarna door sneeuw en ijs,
Met spiegel gladde wegen.

De dagen zijn al ingekort,
Met nachten soms koud en lang
. Wat groen was is totaal verdord,
Zelfs dieren zijn stil en bang.

Als plassen weer bevroren zijn,
Geen vogel zich laat horen.
Worden mensen misschien weer
klein, Als ‘t leven lijkt verloren.

Maar als straks de zon gaat schijnen,
En knoppen zich ontluiken.
Zal de winter weer verdwijnen,
Gaan wij het voorjaar ruiken.

® Theo van der Linden