Begonnen in 1967 met deel 1 'Fraaie historie ende al waar. Ridderverhalen uit de middeleeuwen.'; beëindigd in 1972 met deel 25 'Zit stil en reis. Verhalen en gedichten uit het eerste kwart van de 20e eeuw.'
Hieronder de omslag van deel 6. 1968, 472 bladzijden.
SPECTRUM VAN DE NEDERLANDSE LETTERKUNDE
'Muyst maer en meaut niet,' adviseert Crul de lezer ergens, en ons gezegde van dezelfde strekking toont aan dat er sinds de zestiende eeuw althans in sommige opvattingen weinig verandering is gekomen. Ook niet in de Nederlandse opvatting van humor. De taferelen uit de door Crul vertaalde 'schoone Colloquien oft Tsamen-Sprekinghen' van Erasmus zijn ook nu nog 'zeer gheneuchlijc om lesen'.
In het voorafgaande 'Betoog' houdt de Leidse stadssecretaris Van Hout een pleidooi voor de eigentijdse Nederlandse literatuur en de eigen 'Nederlandsche sprake'. Zijn collega Coornhert schreef in dezelfde tijd een op filosofie en nauwelijks op religie gegrondveste zedenleer; een grootser getuigenis van het bezield-zijn door humanitaire gevoelens dan 'Zedekunst dat is Wellevenskunste' zal nauwelijks te vinden zijn. Stond Coornhert nog op de drempel van de renaissance, de Vlaming Jan van der Noot heeft met 'Het Bosken' de deur van de middeleeuwen definitief achter zich dichtgedaan. Geheel renaissancistisch naar bouw en inhoud werd eigen en vertaald werk door de Jonkheer dooreengemengd volgens de drieslag vertalen-nabootsen-overtreffen.
Dit deel eindigt met de ontboezemingen van Justus de Harduwijn die met zijn aan Roose-mond opgedragen gedichten bewijst, dat kunst en liefde ook toen twee verenigbare grootheden waren.